21140 |
koets (alg.) |
koets:
koetsj (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
34644 |
koetsier |
koetsier:
kūtšɛr (Q116p Simpelveld)
|
Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr]
I-13
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
zweitser:
šwęi̯tsǝr (Q116p Simpelveld)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
caf:
kaffie (Q116p Simpelveld)
|
koffie [SGV (1914)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
caf-grond:
kaffiegronk (Q116p Simpelveld),
grond:
grónk (Q116p Simpelveld)
|
koffiedik [SGV (1914)] || koffiedrab
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
cf. VD D-N s.v. "kochen
kaochə (Q116p Simpelveld)
|
koken [RND]
III-2-3
|
31244 |
kolengat |
kolenlok:
kǭlǝlǭx (Q116p Simpelveld)
|
De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27]
II-11
|
19636 |
kolengruis |
gris:
gres (Q116p Simpelveld),
poef:
puf (Q116p Simpelveld)
|
heel fijn kolengruis || kolengruis
III-2-1
|
19734 |
kolenkit |
kolentuit:
koͅalətø̄t (Q116p Simpelveld),
tuit:
tø̄t (Q116p Simpelveld)
|
kolenkit
III-2-1
|
31412 |
kolomboormachine |
kolomboormachine:
kolǫmbǭrmašiŋ (Q116p Simpelveld)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|