e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koets (alg.) koets: koetsj (Simpelveld, ... ) een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [SGV (1914)] III-3-1
koetsier koetsier: kūtšɛr (Simpelveld) Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr] I-13
koewachter, veeknecht zweitser: šwęi̯tsǝr (Simpelveld) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6
koffie caf: kaffie (Simpelveld) koffie [SGV (1914)] III-2-3
koffiedik caf-grond: kaffiegronk (Simpelveld), grond: grónk (Simpelveld) koffiedik [SGV (1914)] || koffiedrab III-2-3
koken (intr.) koken: cf. VD D-N s.v. "kochen  kaochə (Simpelveld) koken [RND] III-2-3
kolengat kolenlok: kǭlǝlǭx (Simpelveld) De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27] II-11
kolengruis gris: gres (Simpelveld), poef: puf (Simpelveld) heel fijn kolengruis || kolengruis III-2-1
kolenkit kolentuit: koͅalətø&#x0304t (Simpelveld), tuit: tø&#x0304t (Simpelveld) kolenkit III-2-1
kolomboormachine kolomboormachine: kolǫmbǭrmašiŋ (Simpelveld) Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123] II-11