22740 |
kopjeduikelen |
de tuimeluit slaan:
de tummeleut sjloa (Q116p Simpelveld),
kuitelebuits slaan:
kótteleboots (Q116p Simpelveld)
|
Kopje over. || tuimelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
haak:
hǭǝk (Q116p Simpelveld),
trekhaak:
trękhǭk (Q116p Simpelveld),
trekketten:
trękkę.tǝ (Q116p Simpelveld)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
31591 |
koppenkaliber |
maatmal:
mǭtmal (Q116p Simpelveld)
|
Werktuig dat bij het op maat smeden van zeskante koppen (van bijvoorbeeld bouten) wordt gebruikt om na te gaan of het werkstuk de juiste maat heeft. Het bestaat uit een langwerpig metalen plaatje waarin uitsparingen van verschillende maten zijn uitgestanst. Zie ook afb. 219. [N 33, 333b]
II-11
|
19325 |
koppig |
koppig:
köppig (Q116p Simpelveld),
stijfkoppig:
stīēfköppig (Q116p Simpelveld)
|
koppig [SGV (1914)]
III-1-4
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (Q116p Simpelveld)
|
dempig [SGV (1914)]
III-1-2
|
18600 |
korte onderbroek? |
mansluisonderboks:
mansluuts ongerboks (Q116p Simpelveld)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
21978 |
korteafstandsvlucht |
forstoer:
forsjtoer (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
Korte, speciale wedvlucht voor duiven.
III-3-2
|
21132 |
korter maken |
afsnijden:
aafsjnieë (Q116p Simpelveld)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34520 |
kortwieken |
stoepen:
štupǝ (Q116p Simpelveld)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (Q116p Simpelveld)
|
koster [RND]
III-3-3
|