22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
pɛrəltsjəs (Q116p Simpelveld)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
klep:
klɛ ̝p (Q116p Simpelveld),
lip:
lep (Q116p Simpelveld)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
wilde gans:
wil goas (Q116p Simpelveld)
|
kraanvogel [SGV (1914)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
kratsen:
kratse (Q116p Simpelveld)
|
krabben [SGV (1914)]
III-1-2
|
21340 |
kramer |
<omschr.> een kerel die met get langs de deur gaat:
ene kêl dê mit get langs gen duur geet (Q116p Simpelveld)
|
kramer [SGV (1914)]
III-3-1
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gazet (Q116p Simpelveld),
gezet (Q116p Simpelveld),
kezet (Q116p Simpelveld),
zeitung (du.):
tsiedonk (Q116p Simpelveld),
ziedong (Q116p Simpelveld),
?
tsiedong (Q116p Simpelveld)
|
krant [SGV (1914)]
III-3-1
|
31340 |
krasblok |
kratsblok:
krats˱blǫk (Q116p Simpelveld)
|
Kraspen op een voetstuk. Het krasblok wordt gebruikt wanneer een nauwkeurige aftekening op het materiaal noodzakelijk is. Het krasblok wordt met zijn voet rustend op het werkblad langs het werkstuk geschoven, waarbij de scherpe punt van het werktuig een lijn trekt. Zie ook afb. 72. Het woordtype traskê (Q 5) is merkwaardig. Mogelijk betreft het hier een afleiding van het Franse werkwoord ɛtracerɛ met het Waalse deminutiefsuffix ɛ-kê ɛ(Frans ɛ-quinɛ). Vgl. ook de inleiding van Wld II.5, pag. XV, waar twee vergelijkbare vormen ɛs√ªkêɛ, "storing, dislokatie", eig. "drempeltje" en ɛbeurkêɛ, "tussenschacht", eig. "kleine schacht" worden besproken.' [N 33, 347]
II-11
|
31339 |
kraspen |
kratspin:
kratspen (Q116p Simpelveld)
|
In het algemeen een werktuig waarmee de metaalbewerker de afmetingen van een werkstuk op het plaatmateriaal aftekent. Het bestaat doorgaans uit een spitse stalen of koperen stift die soms in een houten heft gevat kan zijn. Zie ook afb. 71. [N 33, 245; N 64, 82a; N 64, 82c; monogr.]
II-11
|
25034 |
krassen |
kratsen:
kratse (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
het geluid geven van een scherp voorwerp dat over een hard oppervlak schraapt [skratsen, krassen, kratsen] [N 91 (1982)] || krassen [SGV (1914)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
krief (Q116p Simpelveld)
|
kreeft [SGV (1914)]
III-2-3
|