e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lies vlim: vlim (Simpelveld) lies [SGV (1914)] III-1-1
lieveheersbeestje oligsmannetje: oligsmänche (Simpelveld), oligswormpje: ‧oͅələsw‧øͅrəmxə (Simpelveld) lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)] III-4-2
lievevrouwebedstro onzelievevrouwebedstro: oaze-leeve-vrouwe-bedsjtruë (Simpelveld) onzelievevrouwebedstro [SGV (1914)] III-4-3
liggen liggen: liege (Simpelveld) liggen [SGV (1914)] III-1-2
liguster liguster: liguster (Simpelveld) De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)] III-4-3
lijden get metmaken: get mitmaachə (Simpelveld), lijden: lieə (Simpelveld) een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] III-1-4
lijn waar het spel begint aan: #NAME?  va gen aa (Simpelveld), schraam: sjroam (Simpelveld), streep: sjtreef (Simpelveld) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Streep; lijn. III-3-2
lijnogen ogen voor de lijn: ōgǝ vør dǝ l ̇i ̞ŋ (Simpelveld) Boven aan de voorploeg van bepaalde karploeg-typen bevindt zich een lat, waarvan de uiteinden zijn voorzien van of eindigen in een ring of schroefvormige krul, waar men de ploeglijn doorheen haalt. Deze "ogen" houden de dubbele ploeglijn gescheiden en voorkomen, dat ze bij het keren onder in de voorploeg verward zou raken of met de grond in aanraking zou komen. Bij een ander (wentel)ploegtype fungeert de brede beugelvormige handgreep van de dieptehefboom als leidselhouder. [N 11, 31.II.j; N 11A, 97j + 98b] I-1
lijnzaad, vlaszaad lijnzaad: līnzǭt (Simpelveld), vlasvlieg: vlasvlix (Simpelveld) Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5
lijnzaadkoek broei van lijnkoeken: brø̜i̯ van linkǫx (Simpelveld) Van de pulp wordt niet alleen meel en pap gemaakt, maar er worden ook gemakkelijk te bewaren koeken van geperst. Deze vormen wintervoer van een goede kwaliteit. Na het teloorgaan van het ambachtelijke olieslaan worden industriële lijnkoeken als veevoeder gebruikt. Zie aflevering II.3, Molenaar, lemma Koek, blz. 166. I-5