e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meerscharige wentelploegen dobbelschaar: [dobbelschaar] (Simpelveld) Met de onderstaande termen wordt een wentelploeg bedoeld die voorzien is van een twee- of drievoudig stel wentelscharen, waardoor hij telkens twee resp. drie voren tegelijk ploegt. Met de hier vermelde meerscharige wentelploegen wordt - als het tenminste geen zwaar model voor achter de tractor betreft - meestal oppervlakkig ploegwerk verricht. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zij verwezen naar het vorige lemma en het lemma wentelploeg. Voor de woordtypen onder B. geldt wat in het vorige lemma over drie is opgemerkt. [N 11, 30 add.; N 11A, 73; monogr.] I-1
meester meester: meester (Simpelveld), mestər (Simpelveld), mäkster (Simpelveld) (school)meester [RND] || meester [SGV (1914)] III-3-1
meetlat, duimstok zollstock: tsǫlštǫk (Simpelveld) Een in centimeters en/of duimen (inches) verdeelde maatstok van hout of metaal. Het woordtype zollstock (Q 116, Q 121c) duidt een vouwbare meetlat ter lengte van een meter of meer aan die men in de broekzak kan opbergen. Zie ook afb. 74. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3; monogr.] II-11
meid, dienstmeid maagd: māt (Simpelveld) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn doornheg: -  döre hek (Simpelveld), heggendoorn: hekkedoor (Simpelveld) haagdoorn [SGV (1914)] || meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)] III-4-3
meikever meikever: meikefer (Simpelveld), meikêver (Simpelveld), WBD/WLD  meìkeavər (Simpelveld) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] III-4-2
meikoning meikoning: meikunning (Simpelveld) Meikoning (jonkheid). III-3-2
meikoningin meikoningin: meikunnigin (Simpelveld) Meikoningin (jonkheid). III-3-2
meiraap knoebel: knoebel (Simpelveld) De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)] I-7
meisje meidje: mätshe (Simpelveld), mêdsje (Simpelveld) meisje [SGV (1914)] III-2-2