17770 |
nagel |
naal:
nál (Q116p Simpelveld)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
violet:
flet (Q116p Simpelveld)
|
nagelbloem (anjelier) [SGV (1914)]
III-2-1
|
31589 |
nagelijzer |
nagelenijzer:
nɛ̄ǝlīzǝr (Q116p Simpelveld)
|
Stuk ijzer met ronde en vierkante gaten van verschillende afmetingen, waarin men de pinnen van de nagels plaatst om er een kop aan te slaan. Het nagelijzer wordt ook gebruikt voor het vormen van de koppen aan klinknagels. Zie ook afb. 217. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het ɛklinknagelijzerɛ geslagen, waardoor er een kop op kwam. In L 329 werd het van verschillende ronde, vierkante en platte gaten van verschillende afmetingen voorziene nagelijzer boven het schroodgat van het aambeeld gelegd. De klinknagel werd vervolgens in één van deze gaten geplaatst. Door met een hamer op de voorgestuikte kop van de klinknagel te slaan nam deze de vorm aan van het betreffende gat. De kop werd afgewerkt met een ɛdopperɛ Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdopperɛ.' [N 33, 292; N 33, 332; N 66, 19]
II-11
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grǫmǝt (Q116p Simpelveld),
nawei:
nǫwēi̯ (Q116p Simpelveld)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
25124 |
natte sneeuw |
mats:
matsj (Q116p Simpelveld),
sneeuwmats:
smeltende sneeuw
sjnèèj matsj (Q116p Simpelveld),
watersneeuw:
smeltende sneeuw
wassər sjnei-j (Q116p Simpelveld)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
eng (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
17766 |
navel |
navel:
nààvəl (Q116p Simpelveld)
|
Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nis (Q116p Simpelveld)
|
neet [SGV (1914)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
karfunkel (du.):
karvonkel (Q116p Simpelveld),
negenoger:
nuungägər (Q116p Simpelveld)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17629 |
nek |
nek:
nàk (Q116p Simpelveld)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|