17961 |
schoppen |
stoten:
sjtoese (Q116p Simpelveld),
treden:
treanə (Q116p Simpelveld)
|
schoppen [SGV (1914)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24492 |
schors (alg.) |
schaal:
sjaal (Q116p Simpelveld)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schaal:
sjaal (Q116p Simpelveld)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33585 |
schorseneer |
schorseneer:
sjorsenere (Q116p Simpelveld)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
21367 |
schot |
schot:
[vgl. Du. Schoss, RK]
sjöös (Q116p Simpelveld)
|
schot [SGV (1914)]
III-3-1
|
19506 |
schotel |
schotel:
šotəl (Q116p Simpelveld)
|
schotel
III-2-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
sjŏŏwer (Q116p Simpelveld)
|
schouder [SGV (1914)]
III-1-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
sjauwərblat (Q116p Simpelveld)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29984 |
schraag |
schraag:
šrāx (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
Een uit metaal vervaardigd gestel bestaande uit twee driehoekige steunen die met elkaar verbonden zijn, waarop de smid een werkstuk kan laten rusten. [N 33, 237] || Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-11, II-12
|
31546 |
schraapstaal |
schraapstaal:
šrāpštǭl (Q116p Simpelveld)
|
Stalen werktuig om een metalen vlak af te schrapen. Het schraapstaal kan verschillende vormen hebben. Vaak wordt het door de smid zelf vervaardigd van een oude vijl waarvan de voorzijde van het blad puntvormig wordt afgeslepen. Zie ook afb. 205. [N 33, 261a-b; N 33, 281; N 64, 58a; monogr.]
II-11
|