e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slank fijn: fie (Simpelveld), smal: sjmaal (Simpelveld) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1
slaperig slaap hebben: sjlof han (Simpelveld) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2
slappe koffie moekkefoek: moekkefoek (Simpelveld) slechte koffie III-2-3
slecht bemesten uitmergelen: ūsmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Simpelveld) Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.] I-1
slecht dragend ijs dun ijs: dün ies (Simpelveld) slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
slecht groeien slecht groeien: sjlaet greuiə (Simpelveld), slecht wassen: sjlaet wassə (Simpelveld) Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)] III-1-1
slecht mens, slechte kerel bengel: bengel (Simpelveld), domgraaf: doeəmgroaf (Simpelveld), schelm: sjelm (Simpelveld), schind-aas: sjunóəs (Simpelveld) galgenaas [SGV (1914)] III-1-4
slecht weer, hondenweer nut (weer): nut wéér (Simpelveld), slecht (weer): sjlèèət wéér (Simpelveld), zouw: sāūw (Simpelveld), zouwweer: sāūw wear (Simpelveld) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
slechtgehumeurd (zijn) kritisch: krietiesj (Simpelveld, ... ), moppig: möppiech (Simpelveld), slechte zin hebben: sjlaete zin (Simpelveld) knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] III-1-4
slee schlitt (du.): sjliet (Simpelveld), slee: sjlij (Simpelveld) 1. Slee. || slede [SGV (1914)] III-3-2