20523 |
snee brood |
snede:
sjnej (Q116p Simpelveld),
sjnéj (Q116p Simpelveld),
snéj (Q116p Simpelveld),
snede brood:
sjn‧ij brôêt (Q116p Simpelveld),
wegs:
weks (Q116p Simpelveld)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] || snee wittebrood
III-2-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sjnijje (Q116p Simpelveld)
|
sneeuwen [SGV (1914)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
-
schneiklôkschke (Q116p Simpelveld)
|
sneeuwklokje [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
22903 |
sneeuwman |
sneeuwman:
sjneimaan (Q116p Simpelveld)
|
Sneeuwman.
III-3-2
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sjnij (Q116p Simpelveld),
sjnééj (Q116p Simpelveld)
|
sneeuw [RND], [SGV (1914)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
vlot:
flot (Q116p Simpelveld)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19066 |
sneu kijken |
beschaamd kijken:
besjamt kieke (Q116p Simpelveld)
|
sneu kijken [SGV (1914)]
III-1-4
|
21372 |
sneuvelen |
doodblijven:
doed blieve (Q116p Simpelveld),
vallen:
valle (Q116p Simpelveld)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)] || sneven (sneuvelen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
31293 |
snijbrander |
snijbrenner:
šnibrɛnǝr (Q116p Simpelveld)
|
Lasbrander waarbij een tweede mondstuk is aangebracht waaruit zuurstof stroomt. Op deze wijze wordt een snelle verbranding verkregen van het materiaal dat door de vlam wordt bestreken. De snijbrander kan alleen worden toegepast bij het snijden van ijzer en staal en - met speciale voorzieningen - ook wel bij gietijzer. Zie ook afb. 44. [N 33, 317; monogr.]
II-11
|
31363 |
snijijzer |
snijijzer:
šni-īzǝr (Q116p Simpelveld
[(snelsnijijzer)]
),
wringijzer:
vreŋīzǝr (Q116p Simpelveld)
|
Stalen werktuig om uitwendig schroefdraad aan buizen, staven, bouten, etc. te snijden. Een veelgebruikt type bestaat uit een ronde snijplaathouder met twee handvatten, waarin een verwisselbaar, rond snijblok kan worden aangebracht. In het midden van dit snijblok zit een rond gat met schroefdraad. Enkele gaten rond dit centrale gat vormen de snijkussens. De snijblokken zijn soms aan één kant open, zodat het snijgat door middel van stelschroeven iets kan worden versteld. Zie ook afb. 92e, f, g. Voor het op volle diepte snijden van een schroefdraad moet het snijijzer twee of drie maal worden opgeschroefd. De snijkussens van het snijblok worden daarbij steeds met de stelschroeven op een nauwere afstand ingesteld. Zie ook het lemma "snijblok, snijkussen". Het snijijzer voor gasdraad is vaak voorzien van een ratel, waardoor het draadsnijden op lastig bereikbare plaatsen mogelijk is. Met de woordtypen snelsnijijzer, snelijzer en snelsnijder wordt een speciaal type snijijzer aangeduid. Met dit werktuig kan, in tegenstelling tot het gewone snijijzer, in één keer schroefdraad aan buizen, staven, etc gesneden worden. [N 33, 293-294; N 33, 297; N 64, 65a-b; monogr.]
II-11
|