27253 |
timmerman |
schrijner:
šrīnǝr (Q116p Simpelveld)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
doortog:
deurrəgtsoog (Q116p Simpelveld),
durchtsoch (Q116p Simpelveld),
tog:
tsoch (Q116p Simpelveld),
trek:
trik (Q116p Simpelveld),
truk (Q116p Simpelveld),
trèk (Q116p Simpelveld)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22547 |
toepen (kaartspel) |
toepen:
toeppe (Q116p Simpelveld)
|
2. Typisch limburgs kaartspel.
III-3-2
|
23007 |
toepen (kaartspel) add. |
toeper:
tüpper (Q116p Simpelveld)
|
Iemand die toept (kaartspel).
III-3-2
|
19261 |
toestemming |
goedkeuring:
gotkuuring (Q116p Simpelveld),
toestemming:
tsowsjtumming (Q116p Simpelveld)
|
goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19663 |
toilet |
huisje:
hysxə (Q116p Simpelveld),
schijthuis:
šīshūs (Q116p Simpelveld)
|
wc
III-2-1
|
21380 |
tol betalen |
barrier (<fr.) betalen:
bareer betsale (Q116p Simpelveld)
|
tol betalen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21215 |
tolboom |
slagboom:
sjlaagboom (Q116p Simpelveld)
|
de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21381 |
tolgaarder |
commies (<fr.):
commies (Q116p Simpelveld),
man uit het barrier:
der man oet ’t bareer (Q116p Simpelveld)
|
de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)] || tolgaarder [SGV (1914)]
III-3-1
|
17859 |
tollen |
draaien wie een tielvermoets:
drienə wie éngə tielvərmoets (Q116p Simpelveld)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|