19341 |
vreugde |
freude (du.):
vruit (Q116p Simpelveld),
spa (du.):
sjpàs (Q116p Simpelveld)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] || vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
vriend:
ene trujje vrunk (Q116p Simpelveld),
vrunk (Q116p Simpelveld),
vrøŋk (Q116p Simpelveld)
|
trouwe {een - vriend} [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend(in) [RND]
III-3-1
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vrizze (Q116p Simpelveld)
|
vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
də i.əsjtə mês (Q116p Simpelveld),
vroegmis:
vrø.mɛs (Q116p Simpelveld)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
19342 |
vrolijk |
goede zin:
gowwe zin han (Q116p Simpelveld),
spass (du.) haan:
sjpàs han (Q116p Simpelveld)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)] || vrolijk zijn aan maaltijden e.d. [doven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (Q116p Simpelveld),
vroͅuw (Q116p Simpelveld),
wits de, wê die vrouw woar (Q116p Simpelveld),
wijf:
wat vur ein (Q116p Simpelveld)
|
vrouw [RND], [RND] || wie {weet je, - die vrouw was?} [SGV (1914)]
III-3-1
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
dame:
dam (Q116p Simpelveld)
|
2. Dame in kaartspel.
III-3-2
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
germ (Q116p Simpelveld)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
melkschaap:
melxšoǝf (Q116p Simpelveld)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zou:
zou̯ (Q116p Simpelveld),
zōu̯ (Q116p Simpelveld)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|