24137 |
doffer, mannelijke duif |
vogel:
voegel (Q116p Simpelveld)
|
mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kervel:
welǝ kęrvǝl (Q116p Simpelveld)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
18983 |
dom |
dom:
dom (Q116p Simpelveld)
|
niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18799 |
domme man |
stomme uil:
sjtommə uul (Q116p Simpelveld),
stommeling:
sjtomməling (Q116p Simpelveld)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
domme trien:
domTrien (Q116p Simpelveld)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
winde:
weŋ (Q116p Simpelveld)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
onderduwen:
ongerdujje (Q116p Simpelveld),
ongərduijə (Q116p Simpelveld)
|
dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31499 |
domper |
kopper:
kø̜pǝr (Q116p Simpelveld)
|
Zware stang om klinknagels tegen te houden bij het maken van de sluitkop. De voorzijde van de domper kan vlak zijn of er kan een uitholling in zijn aangebracht. Soms wordt voor dit werk ook een zware hamer gebruikt. Zie ook afb. 179. [N 33, 299]
II-11
|
25120 |
donderen |
donderen:
dondere (Q116p Simpelveld)
|
donderen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25122 |
donderslag |
helle donderslag:
éngə hélle dondərsjlaag (Q116p Simpelveld),
kraak:
ingə kraag (Q116p Simpelveld),
krààch (Q116p Simpelveld)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|