31219 |
draadsnijolie, boorolie |
booröl:
bǭrø̜̄l (Q116p Simpelveld),
snijöl:
šni`ø̜̄l (Q116p Simpelveld),
tapöl:
tsap˱ø̜̄l (Q116p Simpelveld)
|
De olie die bij het draadsnijden, draad tappen en boren gebruikt wordt om te koelen en te smeren. Volgens de invuller uit Q 5 werd deze olie normaal met water aangelengd en hij werd daarom dan ook wel oplosolie genoemd. Smout was volgens de invuller uit P 219 vuile olie (vǝl ǫwlǝ) die moest verhinderen dat de moeren heet liepen, waarschijnlijk bij het snijden en tappen van draad. [N 33, 307]
II-11
|
17856 |
draaien |
draaien:
drieənə (Q116p Simpelveld),
keren:
kiere (Q116p Simpelveld)
|
Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] || keren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
(mv)
drīvāsǝr (Q116p Simpelveld)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
24950 |
draaikolk |
draaikolk:
drîênkoollək (Q116p Simpelveld),
kolk:
kolk (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22680 |
draaiorgel |
draaienorgel:
drieënorgel (Q116p Simpelveld)
|
Draaiorgel.
III-3-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
drāāgə (Q116p Simpelveld),
ət ies drèèəgt (Q116p Simpelveld),
houden:
hāūwe (Q116p Simpelveld),
ət ies hilt (Q116p Simpelveld)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20500 |
drank |
drinken:
drinkə (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld),
streep onder de ee
ət dr‧eenkə (Q116p Simpelveld),
zuipens:
zōēfəs (Q116p Simpelveld)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21153 |
dreef |
dreef:
drift (Q116p Simpelveld),
laan:
laan (Q116p Simpelveld)
|
dreef [SGV (1914)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
kwellen:
kwêle (Q116p Simpelveld)
|
drenzen [SGV (1914)]
III-1-4
|
31387 |
driekantige vijl |
drie-/drij-eckige vijl:
dręjɛkegǝ vil (Q116p Simpelveld)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|