id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25141 | gieten, hard regenen | gutsen: geutsche (Simpelveld), klatsen: klatsje (Simpelveld) | grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
19688 | gieter | gieter: gisser (Simpelveld), spruits: šprø̄ts (Simpelveld) | gieter [SGV (1914)] III-2-1 |
31228 | gietijzer | goot: gos (Simpelveld) | Ruw ijzer, ijzer zoals het uit de hoogovens komt. De term wordt ook gebruikt voor ijzer dat door omsmelting van gietijzer verkregen is. [monogr.] II-11 |
18053 | gif | gif: gif (Simpelveld) | Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)] III-1-2 |
17879 | gispen, geselen | vitsen: vietsə (Simpelveld) | slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
20949 | gist | gist: gęš (Simpelveld) | Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1 |
24987 | glad, glijdend | glad: glad (Simpelveld) | glad [SGV (1914)] III-4-4 |
20556 | glazig | glazerig: glazerig (Simpelveld), glazig: glaazəch (Simpelveld), glààsəg (Simpelveld), waterhel: wàsərhèèl (Simpelveld) | glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3 |
17626 | glazuur | glazuur: glazoer (Simpelveld) | Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] III-1-1 |
22376 | glijbaan | roetsj: 2. Glijdgoot. roetsj (Simpelveld), roetsjbaan: roetsjbaan (Simpelveld) | 1. Glijbaan. || Glijbaan. III-3-2 |