32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spit:
špit (Q116p Simpelveld)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
haus:
hoas (Q116p Simpelveld),
hò:s (Q116p Simpelveld),
hös (Q116p Simpelveld)
|
hals [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18255 |
halsketting |
kette (du.):
en goode kette (Q116p Simpelveld)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
halve mond (du.):
haovə mònt (Q116p Simpelveld),
Nb. schijngestalten (van de maan) = mond sjtand.
haove mond (Q116p Simpelveld),
wassende mond (du.):
wássəndə mónd (Q116p Simpelveld)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
afnemende mond (du.):
aafneuməndə mónd (Q116p Simpelveld),
laatste mond (du.):
letste mond (Q116p Simpelveld)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25261 |
halve pint, kwart liter, maat |
hoofdje:
is 1/2 liter vloeistof.
heufeke (Q116p Simpelveld)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
sjink (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|
31203 |
hamer voor kapwerk |
kaphamer:
kaphamǝr (Q116p Simpelveld)
|
Hamer die door de smid gebruikt wordt om ovenstenen uit te kappen en in te passen. Zie ook het lemma "kaphamer" in Wld ii.9 en de daarbij behorende afbeelding 8. [N 33, 63]
II-11
|
17659 |
hand |
hand:
hank (Q116p Simpelveld),
heng (Q116p Simpelveld),
hànk (Q116p Simpelveld)
|
hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
31934 |
handboor, fretboor |
fretboor:
frɛt˱bǭr (Q116p Simpelveld)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|