27222 |
handlanger |
handlanger:
haŋklɛŋǝr (Q116p Simpelveld)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
32831 |
handrol, tuinrol |
zware wel voor in de gaard:
šwǭ ̝ǝr w˙ɛ ̝l vǝr en dǝr gā(r)t (Q116p Simpelveld)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|
31440 |
handschaar |
plaatscheer:
plātšīǝr (Q116p Simpelveld),
plaatsnijder:
plātšnijǝr (Q116p Simpelveld
[(voor het snijden van dunne plaat)]
)
|
In het algemeen een handschaar voor het knippen van plaatmateriaal, banden, draad, etc waarmee vooral een rechte snede wordt gemaakt. Zie ook het lemma "handschaar voor boogvormige sneden". Voor zover door de informant opgegeven, wordt achter de betreffende plaatscode met behulp van een letter verwezen naar de verschillende scharen uit afb. 137. [N 33, 244; N 33, 265; N 64, 3a; N 66, 4a; monogr.]
II-11
|
18256 |
handschoen |
haas:
hääsch (Q116p Simpelveld),
höösj (Q116p Simpelveld),
höösje (Q116p Simpelveld)
|
handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)]
III-1-3
|
31324 |
handschroef |
staartbankschroef:
štats˱bāŋkšruf (Q116p Simpelveld)
|
Kleine, ijzeren staartbankschroef waarin men een werkstuk kan vastklemmen. Zie ook afb. 58. De handschroef wordt gebruikt onder meer gebruikt bij het klinken, solderen en met de hand vijlen van kleine voorwerpen. [N 33, 204b; N 33, 241]
II-11
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
handvat:
ha.nt˲vat (Q116p Simpelveld),
ha.ŋk˲vat (Q116p Simpelveld)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
31209 |
handvatring |
heftenband:
hɛftǝbaŋk (Q116p Simpelveld)
|
Kleine metalen band aan het einde van het handvat van een werktuig om het splijten van het hout te verhinderen. [N 33, 251]
II-11
|
19566 |
handveger, stoffer |
kwispel:
kwespəl (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
handveger || stoffer (van ~ en blik)
III-2-1
|
25056 |
handvol |
handvol:
haffel (Q116p Simpelveld)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
handvol:
hafǝl (Q116p Simpelveld)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|