22820 |
knikkertermen |
ring:
#NAME?
rink (Q116p Simpelveld)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
23004 |
knikkerzakje |
huivenbuidel:
huvebül (Q116p Simpelveld)
|
Zak om knikkers in te bewaren.
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oog knikken:
en oog knikke (Q116p Simpelveld),
pitsen:
pitsjə (Q116p Simpelveld)
|
knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20857 |
knoeien |
strooien:
sjtruië (Q116p Simpelveld)
|
morsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
strooien:
sjtruië (Q116p Simpelveld)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19076 |
knoest |
aas:
oas (Q116p Simpelveld)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
kuiltjes:
kuultsjəs (Q116p Simpelveld),
vouwtjes:
vuichərə (Q116p Simpelveld)
|
deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
røbǝ (Q116p Simpelveld)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
kruid:
krūt (Q116p Simpelveld),
reuben:
røbǝ (Q116p Simpelveld)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
kneuf (Q116p Simpelveld),
knoof (Q116p Simpelveld),
knōf (Q116p Simpelveld)
|
knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|