31880 |
houtrasp |
rasp:
rasp (Q116p Simpelveld)
|
Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.]
II-12
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplentǝr (Q116p Simpelveld)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
19187 |
hovaardig |
staats:
sjtaats (Q116p Simpelveld)
|
grootsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
huichelen:
hŭŭchele (Q116p Simpelveld)
|
veinzen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
hōēt (Q116p Simpelveld),
vel:
vè:l (Q116p Simpelveld)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schokje:
sjukske (Q116p Simpelveld),
splinter:
sjplingter (Q116p Simpelveld)
|
schilfer [SGV (1914)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
uitslag:
oessjaach (Q116p Simpelveld)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
doek:
dox (Q116p Simpelveld),
klep:
klɛp (Q116p Simpelveld)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
17689 |
huig |
lel:
lèl (Q116p Simpelveld)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
joenken:
WBD/WLD
joenkə (Q116p Simpelveld)
|
Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83]
III-2-1
|