e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L385p plaats=Sint Odilienberg

Overzicht

Gevonden: 904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
latnagel latnagel: latnāgǝl (Sint Odilienberg) Draadnagel, die wordt gebruikt om latten, zoals die bijvoorbeeld bij het timmeren van een gebint worden gebruikt, vast te zetten. Volgens de respondent uit Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 27/11; ze waren dan dus 2.25 duim (¬± 5.5 cm) lang. [N 54, 16b; monogr.] II-12
lattendeur barrière: brēr (Sint Odilienberg) Deur, bestaande uit latten die met een zekere tussenruimte op klampen of op een vergaring bevestigd worden. Zie ook afb. 56. [N 55, 30] II-9
leerlooier leerlooier: lę̄rlø̄jǝr (Sint Odilienberg) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Sint Odilienberg) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
lepelboor lepelboor: lē̜pǝlbǭr (Sint Odilienberg) Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.] II-12
leuninghouders leuninghouders: lø̄neŋhājǝrs (Sint Odilienberg) Haakvormige ijzers waarmee de trappeleuning aan de muur of op de smetplank wordt bevestigd. [N 55, 140] II-9
licht, steenlicht licht: lex (Sint Odilienberg) De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld] II-3
ligger ligger: leqǝr (Sint Odilienberg) De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.] II-3
lijmen lijmen: līmǝ (Sint Odilienberg) Twee delen met behulp van houtlijm met elkaar verbinden. [N 54, 1a; monogr.] II-12
lijmknecht, sergeant sergeant: šǝržant (Sint Odilienberg) Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.] II-12