e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L385p plaats=Sint Odilienberg

Overzicht

Gevonden: 904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moeras broek: brōk (Sint Odilienberg), zomp: zomp (Sint Odilienberg) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
mol mol: mo.l (Sint Odilienberg), mǫ.l (Sint Odilienberg) Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.] I-3
molen molen: myø̜̄lǝ (Sint Odilienberg), mø̄lǝ (Sint Odilienberg) Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld] II-3
molenaar muller/mulder: mø̜ldǝr (Sint Odilienberg) [N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld] II-3
molenberg molenberg: [molen]bɛ.rǝx (Sint Odilienberg) De heuvel waarop de windmolen staat. Zie ook afb. 7 en 8. Het woorddeel ømolenŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 39a; Sche 24; monogr.] II-3
molenkap kap: kap (Sint Odilienberg) De algemene benaming voor het dak van een windmolen. Zie ook afb. 19. Het betreft daar de kap van een bovenkruier. [N O, 27d; N O, 49d; Sche 21; monogr.] II-3
molenkast kas: kas (Sint Odilienberg) De gehele, draaibare, vierhoekige romp van de standerdmolen. Zie ook afb. 6 en 14. [N O, 43a; A 42A, 93; Sche 9; monogr.; N O, 44a] II-3
molenmaker molenmeester: [molen]mę̄jstǝr (Sint Odilienberg) Vakman die grote herstelwerkzaamheden aan de molen uitvoert en nieuwe stenen inzet. In l 289 wordt het woordtype molenmeester ook gebruikt voor een ɛmolenbouwerɛ. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [A 42 A, 50; Sche 8; Jan 288; Coe 242; Grof 273; A 42 A, 50 add.; monogr.] II-3
molenromp romp: romp (Sint Odilienberg) Het stenen, torenachtige bouwwerk waarop de draaibare kap van de Hollandse molen rust; ook de met riet gedekte romp. [N O, 50a; N O, 50b; Sche 22] II-3
molenstenen stenen: št ̇ē̜jn (Sint Odilienberg  [(id)]  ) De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.] II-3