31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortzeeg:
kort˲zē̜x (L385p Sint Odilienberg)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
30370 |
tremen |
tremen:
trēmǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
De balken van een gewelfd plafond waartussen de pleisterlatten worden gespannen. [N 54, 143c; monogr.]
II-9
|
30314 |
tuimelraam |
tuimelraam:
tȳmǝlrām (L385p Sint Odilienberg)
|
Raam dat om een horizontale as in het midden van de vleugel draait. Om inregenen te voorkomen, draait de onderste vleugelhelft naar buiten en de bovenste naar binnen. [N 55, 41]
II-9
|
20116 |
turfmolm |
molm:
mōlm (L385p Sint Odilienberg)
|
Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
II-4
|
30327 |
tweevleugelraam |
tweelichter:
twēlextǝr (L385p Sint Odilienberg)
|
Raam met twee draaiende delen die naast elkaar in de raamopening passen. De twee vleugels zijn daarbij gelijk van afmeting. [N 55, 56]
II-9
|
33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (L385p Sint Odilienberg)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34157 |
uieren |
vervleug:
vǝrvlø̄x (L385p Sint Odilienberg)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
melkkamer:
mɛlkkāmǝr (L385p Sint Odilienberg)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
33716 |
uitgegraven dennenwortel |
knoest:
knust (L385p Sint Odilienberg),
knor:
knōr (L385p Sint Odilienberg),
stok:
štok (L385p Sint Odilienberg)
|
[R 3, 3; L B2, 344]
I-8
|
25770 |
uitslaan |
uitslaan:
ūtšlǭn (L385p Sint Odilienberg)
|
Vóór het maken van een trap een plattegrond ervan op ware grootte tekenen, bijvoorbeeld op een schot of op de vloer. Met uitzondering van de rechte steektrap wordt voor iedere trap altijd een plattegrond getekend. [N 55, 95a]
II-9
|