e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dof, gedempt van geluid dof: dóf (Sittard), hol: haol (Sittard) niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)] III-4-4
doffer, mannelijke duif doffer: doĕfər (Sittard), dŏffer (Sittard), duif: doef (Sittard, ... ), hoorn: haore (Sittard, ... ), hoare (Sittard) doffer, mannetjesduif || doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1
dogkar dogkar: doq˱kar (Sittard) Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13
dolle kervel scheerling: coniuj maculatum  sjierling (Sittard), wilde kervel: weljǝ kervǝl (Sittard), witte peterselie: idiosyncr.  witte peterselie (Sittard) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling (schermbloem) || Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)] I-5, III-4-3
dom dom: ein dom (Sittard), stom: sjtóm (Sittard, ... ) dom || Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-3
domino domino: daomenoo sjpeele (Sittard), domino (Sittard) Domino spelen. || Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man ezelskop: aezelskop (Sittard), kameelskuiken: kameelskuuke (Sittard), kappeskop: cf. Schuermans p. 221, s.v. "kappus of kappes"kabuiskool (Limb.), hgd. kopfkohl. fr. cabus, it. capuccio, verkl. van capo, int Nederl. kop of hoofd  kappeskop (Sittard), klots: klöts (Sittard), stommerik: sjtómmerik (Sittard, ... ), stuk vreten: sjtök vraete (Sittard), uilenvodskuiken: uulevotskuuke (Sittard) aartsdommerik || dom mens || dommerik || domoor || een dom mens || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || stommerik || uilskuiken III-1-4
domme vrouw domme trien: Dat is mich ¯n dóm trien: dat is een domme trien  dóm trien (Sittard), trut: trut (Sittard), trutnel: trutnel (Sittard) domme gans || domme, plompe meid III-1-4
dompelen dompen: dòmpe (Sittard), duwen: in t water duuje (Sittard), in het water duwen: in ⁄t water duuje (Sittard, ... ), onderduwen: unger duuje (Sittard), soppen: sóppe (Sittard) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje hommelbeestje: hömmelbeesjke (Sittard) donderbeestje III-4-2