e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droesem bezinksel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  bezenksel (Sittard), drab: dràp (Sittard), dras: dras (Sittard), dràs (Sittard), most: most (Sittard) droesem [ZND 23 (1937)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
droge koe manse koe: mau̯s kǫu̯ (Sittard) Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73] I-11
droge plekken in moeras kop: kop (Sittard) Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9] I-8
droge verfstoffen blijwit: blī.wet (Sittard) De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.] II-9
drogen, droog worden (van gemaaid gras) afsterven: āfštęrvǝ (Sittard) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
drogen, vooreesten drogen: (het groenmout wordt) gǝdrø̜x (Sittard) De kieming stopzetten door het groenmout te laten drogen in de wind of het groenmout onderwerpen aan een inleidend droogproces op de vooreest. Zie ook het lemma ''moutzolder, vooreest''. [N 35, 12; N 35, 19] II-2
dronkaard drankwagen: drankwaage (Sittard), krakerd: kraakert (Sittard), liefhebber: spinneweb Dat is ?ne leifhöbber,dae pak zich sjtikkem de zien: hij is een liefhebber van een borrel en drinkt stiekem zijn portie  leifhöbber (Sittard), pimpelaar: pumpelaer (Sittard), proeverd: dat is ene richtige pruivert: hij lust hem graag  pruivert (Sittard), zuiplap: zoeplap (Sittard), zōēplàp (Sittard), zôeplàp (Sittard), zuipnagel: zoepniggel (Sittard) drinkebroer || dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] || pimpelaar || proever III-2-3
dronken bezopen: bezaope (Sittard), een stuk in de vaan: sjtök in de vaan (Sittard), zat: zaat (Sittard, ... ), zāāt (Sittard), zat als een vot: zaat es ein vot (Sittard), zo zat als een kanon: zoo zaat es ein kanōn (Sittard), zo zat als een schop: zoo zaat es ein sjöp (Sittard) dronken [N 10 (1961)] || kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] || zat [SGV (1914)] III-2-3
dronken zijn aangeschoten zijn: aangesjaote zeen (Sittard), een stuk in de vot hebben: ei sjtök in de vot höbbe (Sittard), hem om hebben: m òm höbbe (Sittard), in de olie zijn: in de aolie zeen (Sittard), kachel zijn: kachel zeen (Sittard), zat zijn: zaat zeen (Sittard) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven het blijft droog: ⁄t blif dreug (Sittard, ... ), open weer: aope waer (Sittard), t blijft over]: ⁄t blif over (Sittard), ⁄t drif euver (Sittard), ⁄t trèk euver (Sittard), vast weer: vas waer (Sittard) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4