e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fineerzaag fineerzeeg: fin ̇ęjǝrzē̜.x (Sittard) Zaagje met een aan beide zijden getand zaagblad, dat wordt gebruikt om fineerhout te zagen. Zie ook afb. 165. [N 53, 13a; N 53, 14; monogr.] II-12
fitis kaats: kaatsj (Sittard, ... ) fitis || fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)] III-4-1
flaphoed flambard (fr.): flambaar (Sittard, ... ) flambard || flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3
flauw flauw: flauw (Sittard) niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3
flauwvallen flauwvallen: flauw valle (Sittard), in zwijm vallen: in zwijm valle (Sittard), sterren zien: hèèj zuut sterre (Sittard), hèèj zòòg sterre (Sittard), sterretjes zien: (sjterkes = sterren).  dae zuut niks es sjterkes (Sittard) Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2
flensje eierenkoekje: eijere kuikske (Sittard), flensje: flensje (Sittard, ... ), flènsjə (Sittard), smoutkoek: sjmautkouk (Sittard) flensje [SGV (1914)] || flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] III-2-3
fles, maat van ong. 0,8 liter fles: flesj (Sittard) de maat die een inhoud aangeeft van 0,8 liter [fles] [N 91 (1982)] III-4-4
flets pips: pipsj (Sittard) Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2
flikflooien fijn muilen: ook materiaal znd 23, 55  fien moele (Sittard), flikflooien: flikkefloore (Sittard) flikflooien [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] III-1-4
flink; flinke persoon ferm: ferm (Sittard) flink, ferm III-1-4