e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hanetred krampetrekker: krampǝtrękǝr (Sittard) Krampachtige beweging van de achterbenen. Het paard gaat als een haan en trekt bij het lopen één of beide achterbenen krampachtig op. Als paarden met deze afwijking een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Vgl. het lemma ''krampig'' (7.14). Krampigheid en hanetred worden beschouwd als gebreken die verborgen kunnen blijven.' [A 48A, 40; N 8, 90c] I-9
hangen hangen: hange (Sittard) hangen [SGV (1914)] III-1-2
hangende muur voorover komen: vø̄rø̄vǝr komǝ (Sittard) Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.] II-9
hanggeranium geranium: idiosyncr.  granium (Sittard) Hanggeranium (pelargonium peltatum). De bladeren zijn duidelijk 3- of 5-lobbig, de lobben zijn gaafrandig. De plant heeft liggende stengels, die vaak over de rand van de bloempot heenhangen. De bloemen zijn lichtrood of wit van kleur en groeien in scherme [N 92 (1982)] III-2-1
hangplant hangertje: hèngerke (Sittard) hangplant III-2-1
hangslot hangslot: hang sjlaot (Sittard), hangsjlaot (Sittard, ... ), hangsjlāōt (Sittard), hangslaot (Sittard), kluister: kloester (Sittard, ... ), kloe‧ster (Sittard), kluistertje: kluusterke (Sittard), slot: sjlao:t (Sittard), slaot (Sittard) Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || hangslot [N 07 (1961)] III-2-1
hansworst hampelmann (du.): hampeleman (Sittard), hansworst: hansworst (Sittard) hansworst || iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)] III-1-4
hard schreeuwen hel schreeuwen: hell schreeve (Sittard) hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)] III-3-1
hard tegen de bal schoppen lellen: Hae lelde m n en de bal louch in de gool: hij gaf de bal een formidale trap en het was een doelpunt.  lelle (Sittard) Trappen; slaan. III-3-2
hard vriezen duchtig bikken: et bikt duchtig (Sittard) het vriest hard III-4-4