e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het volle bedrag de ganse hoop: de ganse houp (Sittard), de ganse klimbim (du.): de ganse klimbim (Sittard), de ganse kluit: de ganse kluit (Sittard), de volle waarde: de volle waerde (Sittard), het ganse kraampje: ’t gans kröömke (Sittard) volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)] III-3-1
het voorrijzen in de trog aanzetten: ānzętǝ (Sittard) Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (¬± 50 kg). De gist (¬± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a] II-1
het vuur aansteken aanstoken: āsjteuken (Sittard) aanstoken [SGV (1914)] III-2-1
het vuur doven doven: dauve (Sittard), douve (Sittard, ... ), het vuur dauve (Sittard), ⁄t vuur douve (Sittard), laten uitgaan: de kachel laote oetgaon (Sittard), het fuur laoten ōētgaon (Sittard), het vuur lòòte oetgaon (Sittard), laote oetgaon (Sittard), uit laten gaan: doe höbs ⁄t vuur oet laote gaon (Sittard), het vuur oet laoten gaon (Sittard), oet laote gaon (Sittard, ... ), uitdoven: oetdôôffe (Sittard), uitmaken: (kachel).  ⁄t vuur in de sjtouf oetmake (Sittard) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] || doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)] III-2-1
hete bliksem appelenprul: appele pröl (Sittard), appeleprul (Sittard), appelprul: stamppot van aardappelen en appels (soms ook nog gesnipperde ui) Hiervoor worden ook nog de namen gebruikt: heemel en aert; hooch en leech; heite bliksem  appelpröl (Sittard), hemel en aarde: stamppot van aardappelen en appels (soms ook nog gesnipperde ui) Hiervoor worden ook nog de namen gebruikt: heemel en aert; hooch en leech; heite bliksem  heemel en aert (Sittard), hete bliksem: heite bliksem (Sittard, ... ), stamppot van aardappelen en appels (soms ook nog gesnipperde ui) Hiervoor worden ook nog de namen gebruikt: heemel en aert; hooch en leech; heite bliksem  heite bliksem (Sittard), hoog en laag: stamppot van aardappelen en appels (soms ook nog gesnipperde ui) Hiervoor worden ook nog de namen gebruikt: heemel en aert; hooch en leech; heite bliksem  hooch en leeg (Sittard) hete bliksem || Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heten heten: heisje (Sittard) heeten [SGV (1914)] III-2-2
heukeling heukeltje: økǝlkǝ (Sittard), hoppertje: høpǝrkǝ (Sittard) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden spreiden: [spreiden] (Sittard), uitreken: utrɛ̄kǝ (Sittard) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: hoeup (Sittard), höp (Sittard) heup [SGV (1914)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte heuvel: heuvel (Sittard), heuvəl (Sittard), ⁄n heuvel (Sittard), hoogte: heugde (Sittard, ... ), heugtə (Sittard), hoogte (Sittard), hoopje: huĭpke (Sittard) een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4