e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jenever brenzelaar: brenzelaer (Sittard), jandoedel: jandoedel (Sittard), klare: klaore (Sittard, ... ), pensentergerd: peͅnsetɛrgərt (Sittard), schabouw: sjabau (Sittard), schiedammer: sjedammer (Sittard), schnaps (du.): sjnāps (Sittard), sjnàps (Sittard), vaderlander: De vaader ?ne vaaderlander en de vouerman e glaas beier: de boer een groot glas jenever en de knecht een glas bier  vaaderlander (Sittard) een dubbele jenever || jenever || jenever voor het gewone volk || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)] || klare || Schiedammer jenever || slechte kwaliteit jenever III-2-3
jeneverbes wacholder: wacholder (Sittard) jeneverbes (Juiniperus communis L.) III-4-3
jeugd, jongelieden jongelui: jóngluu (Sittard), jonkheid: jónkheit (Sittard) jeugd || jongelui III-2-2
jeuk jeuk: hae haet jeuk (Sittard), jeu:k (Sittard), jeuk (Sittard, ... ), jeu‧k (Sittard, ... ) jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] || jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jeuken jeuk hebben: hae haet jeuk (Sittard), jeuken: jeuke (Sittard, ... ), kriebelen: kribbele (Sittard) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jicht gicht: gig (Sittard, ... ) jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] III-1-2
joden joden: judde (Sittard) joden [SGV (1914)] III-3-3
joelen kwaken: kwake (Sittard) zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)] III-3-1
jojo jojo: jojo (Sittard) Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)] III-3-2
joker in het kaartspel joker: jooker (Sittard) Joker. III-3-2