18361 |
kort onderrokje |
poeprokje:
poeprökske (Q020p Sittard)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempetig:
dempetig (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
dempig:
dempig (Q020p Sittard),
kort:
kort van aom (Q020p Sittard),
kort van aosem (Q020p Sittard),
kort van oam (Q020p Sittard)
|
dempig [SGV (1914)] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
korte boks (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
24737 |
korte dikke wortel |
mollenstaart:
ideosyncr.
mollesjart (Q020p Sittard)
|
Korte, dikke wortels (mollestaarten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
boks:
bōks (Q020p Sittard),
herenonderboks:
hereòngerboks (Q020p Sittard),
onderboks:
ōngerbōks (Q020p Sittard)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
vrijschijtertje:
vriesjieterke (Q020p Sittard)
|
kort jasje || overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29971 |
korteling |
rusthout:
rø̜shǫwt (Q020p Sittard)
|
Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.]
II-9
|
21132 |
korter maken |
omweg (zn.):
omwèg (Q020p Sittard)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34520 |
kortwieken |
snoeien:
šnø̜i̯ǝ (Q020p Sittard)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21876 |
kostbaar |
kostbaar:
kosbaar (Q020p Sittard)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|