18124 |
koudvuur |
vuur:
t vuur höbbe (Q020p Sittard)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18339 |
kous met knoopjes |
slob:
slöbbe (Q020p Sittard),
slobhoos:
sjlòphaoze (Q020p Sittard)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hoas (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
n kousen]:
haos (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
hāōs (Q020p Sittard)
|
kous [SGV (1914)] || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
bingel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
binjel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
hoosbindel:
haosbenjel (Q020p Sittard),
haosbinjel (Q020p Sittard),
(haos = kous). "oetbinjel"betekent uiteindelijke verklaring, afdoende oplossing.
haosbinjel (Q020p Sittard),
hozenbindel:
haozebinjel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
kouseband || kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
sajet:
sejet (Q020p Sittard)
|
Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯tǝr (Q020p Sittard),
kouteren:
kǫu̯tǝrǝ (Q020p Sittard)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
allegatie:
allegaase (Q020p Sittard)
|
drukte maken voor niets [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
deurkozijn:
dø̄r[kozijn] (Q020p Sittard),
kozijn:
kozęjn (Q020p Sittard),
raamkozijn:
rām[kozijn] (Q020p Sittard)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
hangijzer:
haŋīzǝr (Q020p Sittard)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pelerien (Q020p Sittard),
pellerien (Q020p Sittard)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|