e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opmaken van staart en manen opmaken: ǫpmākǝ (Sittard), vlechten: vlɛxtǝ (Sittard) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opnemen peilen: pęjlǝ (Sittard) De werkzaamheden van de ambtenaar van financiën voor de bepaling van de te betalen accijnzen. Men stelt daartoe de bierdichtheid of densiteit (soortelijk gewicht) vast met behulp van een vloeistofweger, areometer, bierweger of vochtmeter. Als de weger op gewicht is geijkt, spreekt men van een densimeter, is deze geijkt op procenten suiker, dan spreekt men van saccharometer. De hoeveelheid bier in de ketel kan men peilen met een peilstok. [N 35, 60; monogr.] II-2
opper berm: bɛrm (Sittard), huist: hūs (Sittard), pile (fr.): pīl (Sittard) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: vel (Sittard, ... ) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoken oprochelen: oprǭxǝlǝ (Sittard) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
oprecht oprecht: oprecht (Sittard), rechtschaffen (du.): rechsjaffe (Sittard) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] || rechtschapen, eerlijk, oprecht III-1-4
oprispen opkomen: t is mic zoer opgekòmme (Sittard), rupsen: röpse (Sittard), röpsje (Sittard, ... ) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
oprisping rups: röpsj (Sittard) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
opscheppen blauwverven: blauverve (Sittard), opscheppen: opsjöppe (Sittard), strunzen: sjtrónse (Sittard), stuiten: sjtuute (Sittard), Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.  sjuute (Sittard, ... ) opscheppen || opsnijden || opsnijden, pochen || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschepper blauwverver: blauverver (Sittard), grootse pin: (= verwaande kwast).  greutsje pin (Sittard), grootserik: greutsjerik (Sittard), muila: moelaa (Sittard), opschepperd: opsjöppert (Sittard), stuitbeest: sjtuutbees (Sittard), stuitlap: sjtuutlap (Sittard) grootspreker || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || opschepper || opsnijder, bluffer || opsnijder, pocher, bluffer || pocher III-1-4