| 24863 |
paarse dovenetel |
paarse dovenetel:
pē̜rsǝ dǫu̯vǝnęi̯tǝl (Q020p Sittard)
|
Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.]
I-5
|
| 23325 |
paasavond |
paasavond:
poasjoavend (Q020p Sittard)
|
paaschavond [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23149 |
paasei |
paasei:
paosjei (Q020p Sittard)
|
Paasei.
III-3-2
|
| 22509 |
paaseieren zoeken |
paaseieren zoeken:
vgl. pag. 304: Paasei.
paosjeier zuiken en kuppe (Q020p Sittard)
|
[Paaseieren zoeken].
III-3-2
|
| 33320 |
pacht, vruchtgebruik |
boermeste:
bur`mɛstǝ (Q020p Sittard),
pacht:
pax (Q020p Sittard)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
| 21689 |
pacht? |
bankenpacht:
banke pach (Q020p Sittard),
bankpacht:
bank pachte (Q020p Sittard),
kerkenpacht:
kirke pach (Q020p Sittard),
pacht:
de pach (Q020p Sittard),
pach (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 33333 |
pachtboer |
halfe:
halfǝ (Q020p Sittard),
hau̯fǝ (Q020p Sittard),
pachter:
pęxtǝr (Q020p Sittard)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
| 21690 |
pachten |
gepacht (volt.deelw.):
gepech (Q020p Sittard),
pachten:
pachte (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
pechte (Q020p Sittard),
pɛ̄xtǝ (Q020p Sittard)
|
[S 27; monogr.]pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
I-6, III-3-1
|
| 33334 |
pachtersvrouw |
halferse:
halfǝšǝ (Q020p Sittard),
hālfǝšǝ (Q020p Sittard)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
| 24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
pad || pad (dier) [SGV (1914)]
III-4-2
|