22842 |
pandverbeuren |
pandverbeuren:
pandjverbeure (Q020p Sittard)
|
pandverbeuren [SGV (1914)]
III-3-2
|
30283 |
paneel |
paneel:
pan ̇ēl (Q020p Sittard)
|
Het min of meer rechthoekige, houten vlak dat door de stijlen en regels wordt omlijst. Zie ook afb. 170 en het lemma ɛpaneelɛ in wld II.9, pag. 121.' [N 56, 130a; monogr.]
II-12
|
20841 |
paneermeel |
paneermeel:
pan‧eͅi̯ərmēͅ.l (Q020p Sittard)
|
paneermeel
III-2-3
|
20858 |
panharing |
braadbokkem:
braobökkeͅm (Q020p Sittard)
|
droge haring
III-2-3
|
31727 |
panlat |
panlat:
panlat (Q020p Sittard)
|
Lat met een formaat van ongeveer 2 x 3.5 cm (1 x 1.5 duim) die vooral bij dakbedekkingen wordt gebruikt om er de dakpannen op te leggen. Zie ook het lemma ɛpanlattenɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 50, 73b; monogr.]
II-12
|
30223 |
panlatten |
daklatten:
dā.klatǝ (Q020p Sittard),
panlatten:
panlatǝ (Q020p Sittard)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
19434 |
pannen schuren |
poetsen:
pótse (Q020p Sittard),
schuren:
sjoere (Q020p Sittard),
sjoerre (Q020p Sittard)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] || Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20700 |
pannenkoek |
flensje:
flenskes (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
koek:
kouk (Q020p Sittard),
pannenkoek:
pannekouk (Q020p Sittard),
Mv. pannekuik
pannekouk (Q020p Sittard),
smoutkoek:
in de koekepan gebakken met raapolie
sjmautkouk (Q020p Sittard)
|
pannekoek van meel, krenten en eieren || Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
beslag:
beschlaag (Q020p Sittard),
besjlaag (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30474 |
pannenstrijker |
panijzer:
panīzǝr (Q020p Sittard)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|