e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pas uit het ei gekomen kipje dagkuiken: dāxkȳkǝ (Sittard) [N 19, 40b] I-12
pasfoto pasfoto: pas-foto (Sittard), tiptop: Van Dale: II. tiptop (niet alg., en veroud.), 1. fotografisch atelier dat snel pasfotos vervaardigt; -2. foto die in het onder 1. genoemde atelier gemaakt is.  tip-top (Sittard) de foto zoals op paspoorten en dergelijke legitimatiepapieren moet worden aangebracht [tiptopje] [N 90 (1982)] III-3-1
pasgeboren kalf kalfje: [kalfje] (Sittard), nuchter kalf: nøi̯gtǝr [kalf] (Sittard) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pashamer vuisthamer: vūshāmǝr (Sittard) De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235] II-3
paspoort pas: pas (Sittard, ... ) het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)] III-3-1
passen passen: passe (Sittard), passen (Sittard), pasǝ (Sittard) Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || kledingstukken aanpassen || nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)] II-7, III-1-3
pastei pastei: pastèi (Sittard) pastei III-2-3
pasteitje vid-tje: viedeke (Sittard) Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)] III-2-3
pastoor pastoor (<lat.): pasto.r (Sittard) pastoor [RND] III-3-3
pastorie pastorie: pasterie (Sittard) pastorie [SGV (1914)] III-3-3