23287 |
pinksteren |
pinksten:
pèngste (Q020p Sittard)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
sleepikken:
sjlei pikke (Q020p Sittard)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|
25253 |
pint, maat van 0,5 liter |
halfje:
(een halfmaatje is twee "pénjt"of acht "veedelkes", 0,72875 liter).
hèifke (Q020p Sittard)
|
halfje, halve oude kan of pint
III-4-4
|
20060 |
pioen |
pioenroos:
piejoenroos (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
stokroos:
-
schtokroos (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
molenvarken:
meuleverke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
nūūj’ləvérkə (Q020p Sittard),
stekelvarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
schteekelverke (Q020p Sittard),
stekelvarkentje:
ideosyncr.
sjteekelvèrske (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kaer (Q020p Sittard),
kêr (Q020p Sittard),
knoop:
knoep (Q020p Sittard),
pit:
ideosyncr.
de pit (Q020p Sittard),
steen:
ideosyncr.
sjtein (Q020p Sittard)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)] || kern, pit
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
keets:
kitš (Q020p Sittard),
kern:
kɛr (Q020p Sittard)
|
[RND 08]
I-7
|
24974 |
plaats maken |
schuiven:
sjuuve (Q020p Sittard)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22479 |
plaats waar de kegels staan |
schaar:
in de schaar (Q020p Sittard)
|
De plaats waar de kegels staan opgesteld [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
hals:
hals (Q020p Sittard)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|