32730 |
ploegzool |
onderlaag:
oŋǝrlǭ.x (Q020p Sittard),
zool:
zǭ.l (Q020p Sittard)
|
De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, hebben alle betrekking op de grond of de grondlaag onder de bouwvoor. De onder A. vermelde benamingen zijn vooral van toepassing op de korst of harde laag, die bij regelmatig ploegen onder in of juist onder de voor gevormd wordt door de druk en de strijkende werking van het ploeghoofd; van tijd tot tijd moet deze laag met de ondergronder gebroken worden. Onder B. vindt men benamingen voor een harde laag onder de bouwvoor, die het water slecht doorlaat. Deze termen betreffen soms een uitgestrekte laag, in andere gevallen een bank of een laag van beperkte omvang. Vaak ook wijzen ze meer op een grondsoort dan op een laag onder de bouwvoor. De veelheid van termen (zoals die voor bijzondere kleisoorten, klevende en kneedbare aarde, modderige grond e.d.) hangt nauw samen met plaatselijke en regionale verschillen in bodemgesteldheid. Tenslotte wordt onder C. een opsomming gegeven van benamingen voor een bijzondere laag in de ondergrond, een roestbruine ijzerhoudende laag (van een bepaalde grondsoort) die hard of zacht kan zijn. [N 11A, 129g; N 27, 12a + b; N 27, 13a add.; monogr.; div.]
I-1
|
29010 |
plooi |
plooi:
plōj (Q020p Sittard)
|
Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.]
II-7
|
18424 |
plooirok |
plooienrok:
ploojerok (Q020p Sittard)
|
plooirok
III-1-3
|
19432 |
pluimenborstel, plumeau |
plumeau:
plumoo (Q020p Sittard)
|
Stoffer bestaande uit een steel waarvan het ene einde bezet is met veren (pluimenborstel, plumeau, poezenbezem) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17831 |
plukken |
plukken:
plökke (Q020p Sittard)
|
plukken [SGV (1914)]
III-1-2
|
33484 |
plukken, van fruit |
plukken:
plökke (Q020p Sittard)
|
plukken [SGV (1914)]
I-7
|
32557 |
plukkorf |
fruitmandje:
frø̜jtmɛntjǝ (Q020p Sittard),
plukkorf:
plø̜kkø̜.rf (Q020p Sittard
[(meervoud: plø̜kk ̇ø̜rf)]
)
|
Mand waarin geplukt fruit wordt verzameld. Zie ook afb. 290. Vgl. voor het woordtype kommel ook het Gronsvelds woordenboek s.v. kommel, ø̄plukkorfø̄. [N 40, 94; N 40, 95; N 40, 97; N 40 add.; monogr.]
II-12
|
21747 |
plunderen |
plunderen:
plunjere (Q020p Sittard)
|
als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19609 |
po, nachtspiegel |
pispot:
pispot (Q020p Sittard)
|
pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24991 |
poeder, pulver |
poeder:
poeijer (Q020p Sittard)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|