25382 |
pompen |
met ene poot op en af gaan:
met ęjnǝ pōt ǫp ɛn āf gǭn (Q020p Sittard)
|
Eén van de poten bewegen om zo het bloed beter te laten uitstromen nadat de keel van het dier is doorgesneden. [N 28, 14; monogr.]
II-1
|
24431 |
pompen van de meikever |
tellen:
telle (Q020p Sittard),
ideosyncr.
tèlle (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u het herhaalde malen de vleugels bewegen voordat hij opvliegt, gezegd van een meikever (geld tellen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18504 |
pompon van een muts |
bommel:
bemmel (Q020p Sittard),
floche (fr.):
floes (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
aan een koord bengelend kwastje || muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31648 |
pompsteen |
pompensteen:
pompǝštęj.n (Q020p Sittard)
|
De stenen bak onder de pompuitloop. Het woord pomp(en)steen werd in Q 20 en Q 95 oorspronkelijk gebruikt in de hierboven omschreven betekenis. Later werd het de algemene benaming voor een gootsteen. Ook verschillende Limburgse dialectwoordenboeken kennen de woorden pomp(en)steen en pomp(en)bak in deze laatste betekenis. [N 64, 133r; N 66, 49r; monogr.]
II-11
|
31639 |
pompzwengel |
pompenslager:
pompǝšlē̜.gǝr (Q020p Sittard)
|
Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.]
II-11
|
21536 |
ponder |
ponder:
punjer (Q020p Sittard)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
20458 |
pooier |
bikkel:
bikkel (Q020p Sittard),
pooier:
pooier (Q020p Sittard),
souteneur:
souteneur (Q020p Sittard)
|
iemand die leeft van de verdiensten van een prostituée, voor wie hij als beschermer optreedt [pooier] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19474 |
pook |
ragelijzer:
raocheliezer (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
stovenijzer:
sjtouveniezer (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
stōͅvənīzər (Q020p Sittard)
|
kachelijzer || pook [SGV (1914)] || rakelijzer
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
port (Q020p Sittard),
pǭrt (Q020p Sittard)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
29789 |
poorten dichtmetselen |
deuren toemaken:
dø̄̄rǝ tumākǝ (Q020p Sittard)
|
De toegangspoorten met stenen en modder dichtmaken, zodra de betreffende kamers vol zijn en bij het bakproces worden betrokken. Het dichtmetselen en na het bakken weer openen van de poorten werd in Q 95 door de stoker gedaan. [N 98, 148; monogr.]
II-8
|