e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrobzaag, sleutelgatzaag schrobzeeg: šrop˲zē̜x (Sittard) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schroeien aanbranden: aangebrent (Sittard), snerken: šnerkə (Sittard) Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [SGV (1914)] III-2-1
schroeven schroeven: šru.vǝ (Sittard) Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.] II-12
schroevendraaier schroevendraaier: šruvǝndrēǝrt (Sittard  [(meervoud: šruvǝndrēǝš)]  ) Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.] II-12
schrokken schrokken: sjroakə (Sittard), sjrokke (Sittard), slinden: sjlénje (Sittard), slinden wie een wolf: sjlènje wie ⁄ne wouf (Sittard), vreten: vraete (Sittard), vreten (Sittard), vrètə (Sittard), vreten wie een schurendresser: hae vrit wie eine sjuurendaisjert (Sittard) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken als een wolf || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] || slokken III-2-3
schub schub: ideosyncr.  sjöbbe (Sittard) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2
schuchter bleu: bleu (Sittard, ... ), bloa (Sittard), verlegen: ook materiaal znd 21, 36  verlaege (Sittard) bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || bloode [SGV (1914)] || schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)] III-1-4
schudden met de riek schuddelen: šø̜dǝlǝ (Sittard), slinger: šleŋǝr (Sittard), slingeren: šleŋǝrǝ (Sittard) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schudden van vruchten afschuddelen: aafsjuddələ (Sittard), schuddelen: ideosyncr.  sjuddele (Sittard), sjöddele (Sittard) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7
schuier borstel: beusjtel (Sittard), klederborstel: kleierbeusjtel (Sittard, ... ), kleijerbeuschtel (Sittard), kleijerbeusjtel (Sittard) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)] III-2-1