e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schutter schut: sjöt (Sittard, ... ), schutter: sjötter (Sittard), sjətər (Sittard) schutter [RND], [SGV (1914)] || Schutter, lid van een schutterij. || Schutter. III-3-2
schutters schutten: sjötte (Sittard) schutters (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
schuur korenschuur: kǭrǝšȳr (Sittard), schuur: š˙ȳr (Sittard) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurmiddel schuurzand: sjoerzanjt (Sittard) schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)] III-2-1
schuurpapier schuurpapier: šurpǝpī.r (Sittard) Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.] II-9
schuurpoort schuurdeur: šȳrdø̄r (Sittard), schuurpoort: šȳrpǭrt (Sittard) De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.] I-6
schuurtje schop: sjop (Sittard), Verklw. sjöpke  sjop (Sittard) bergplaats || Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)] III-2-1
schuw schuw: sjōē (Sittard), sjuu (Sittard), sjuuj (Sittard), ideosyncr.  sjouw (Sittard) Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)] || schuw III-1-4, III-4-2
schuwen schuwen: sjuue (Sittard) schuwen III-1-4
seksen gesekst (volt. deelw.): gǝšɛks (Sittard) Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b] I-12