e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleephout sleephout: šlęi̯phǫu̯t (Sittard), tuierhout: tȳrhǫu̯t (Sittard) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleepruim schriekel: vrucht van de sleedoorn  sjreekel (Sittard), sleekriekel: ideosyncr.  sjleekrekel (Sittard) De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)] || sleepruim III-4-3
sleeën slee varen: sjlei vaare (Sittard), sleen: sleije=sleetje rijden  sleije (Sittard), sleetje varen: Sub sjlei.  sjleike vaare (Sittard) Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)] || Sleetje rijden. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
slenteren slenteraar (zn.): dao zus te eine sjlenteraer (Sittard), slenteren: sjlentere (Sittard, ... ), sjlentjere (Sittard), zuielen: saanjele (Sittard) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: sjleipe (Sittard, ... ), šlęi̯.pǝ (Sittard), villen: velǝ (Sittard) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] || Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)] I-2, III-1-2
slepende muur terug gaan: trø̜k ˲gǭ.n (Sittard) Muur die naar binnen terugwijkt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood sleept' ('ǝt lwǫat šlęp'). [N 31, 11b; monogr.] II-9
sleutel huissleutel: hoessjleutel (Sittard), sleutel: sjleutel (Sittard) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] || huissleutel III-2-1
sleutelbloem arikeltje: arikelke (Sittard), riekelke (Sittard), H. 199 <auricula  aariekelke (Sittard), kerkensleutel: kirkesjleutel (Sittard) primula || sleutelbloem III-4-3
sleutelbos sleutelen: Geen naam; men spreekt van \'sjleutele\'.  sjleutele (Sittard) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1
slib, rivierbodem slijk: sjleik (Sittard), sloep: sjlup (Sittard), todder: tódder (Sittard) slib [SGV (1914)] || slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4