e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluismeester sluismeester: sjloesmeister (Sittard) de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)] III-3-1
sluiten (van grond) verstenen: vərsteinə (Sittard) hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)] III-4-4
sluitklep boksenklep: bókseklep (Sittard), boksenslag: bokseslaag (Sittard) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] || klep van ouderwetse klepbroek III-1-3
sluitmand sluitkorf: šlū.tkø̜.rf (Sittard), sluitmand: šlū.tmanj (Sittard), sluitmandel: šlū.tmanjǝl (Sittard) In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.] II-12
sluitpin onder aan een poortvleugel schoude: šǫu̯ (Sittard) Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c] I-6
sluitspeld knipspang: knïpspang (Sittard) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)] III-2-2
sluitstang boven aan een poortvleugel schoude: šǫu̯ (Sittard) Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b] I-6
slurpen lepsen: lepsje (Sittard), slobberen: sjlóbbere (Sittard, ... ), slurpen: sjlurpe (Sittard), sjlurpə (Sittard, ... ), sjlŭrpe (Sittard) hoorbaar drinken || slobberen || slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3
sluwe persoon geslepen vos: ’ne gesjleepe vos (Sittard) een sluwe vos III-1-4
smaak smaak: bedòrve sjmaak (Sittard), sjmaak (Sittard, ... ), smaakje: sjmaekske (Sittard) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1