e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spiertje trekken zwegelen: zwaegele (Sittard) Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)] III-3-2
spijbelen uit de school blijven: uit de sjool blieve (Sittard) spijbelen [SGV (1914)] III-3-1
spijker, nagel nagel: nāgǝl (Sittard) In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.] II-12
spijkeren nagelen: nē̜.gǝlǝ (Sittard) Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.] II-12
spikken monniken: mønǝkǝ (Sittard), spikken: (enkelv)  špek (Sittard) Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spil van de berries bout: bou̯t (Sittard) IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c] I-13
spin huisspin: eigen spellingsysteem  hōēssjpén (Sittard), kamerspin: Veldeke  kamersjpèn (Sittard), spin: sjpèn (Sittard, ... ), sjpén (Sittard), špɛn (Sittard), eigen spellingsysteem  sjpén (Sittard), idiosyncr.  ein spèn (Sittard), Veldeke  sjpèn (Sittard), spinnenkop: Additie bij vraag 4: sjp?nnekop heet n brutaal meisje  sjpènnekop (Sittard), Veldeke  sjpènnekop (Sittard) huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND], [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)], [N 26 (1964)] III-4-2
spinazie spinaai: sjpenaaj (Sittard), spinaat: sjpinaat (Sittard) spinazie I-7
spinnen snorren: ideosyncr.  sjnòrre (Sittard), spinnen: sjpeenne (Sittard), špenǝ (Sittard), špęnǝ (Sittard) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)] II-7, III-2-1
spinnenweb liefhebber: leifhöbber (Sittard), spinnengeweef: sjpènnegewaef (Sittard), sjpénnegewaef (Sittard, ... ), špɛnəgəwɛ.f (Sittard), eigen spellingsysteem  spénnegewaef (Sittard), Veldeke  sjpènnegewaef (Sittard), spinnenkop: Veldeke  sjpènnekop (Sittard), spinnenweb: sjpénnewëb (Sittard), idiosyncr.  spenne web (Sittard), vrijer: idiosyncr.  eine vriëer (Sittard), idiosyncr. Additie bij vraag 5a: tegen een web zeggen wij vrijer  vreier (Sittard) spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] || web [N 26 (1964)] III-4-2