22401 |
spiertje trekken |
zwegelen:
zwaegele (Q020p Sittard)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21373 |
spijbelen |
uit de school blijven:
uit de sjool blieve (Q020p Sittard)
|
spijbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
32062 |
spijker, nagel |
nagel:
nāgǝl (Q020p Sittard)
|
In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.]
II-12
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nē̜.gǝlǝ (Q020p Sittard)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
33133 |
spikken |
monniken:
mønǝkǝ (Q020p Sittard),
spikken:
(enkelv)
špek (Q020p Sittard)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34592 |
spil van de berries |
bout:
bou̯t (Q020p Sittard)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|
24379 |
spin |
huisspin:
eigen spellingsysteem
hōēssjpén (Q020p Sittard),
kamerspin:
Veldeke
kamersjpèn (Q020p Sittard),
spin:
sjpèn (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
sjpén (Q020p Sittard),
špɛn (Q020p Sittard),
eigen spellingsysteem
sjpén (Q020p Sittard),
idiosyncr.
ein spèn (Q020p Sittard),
Veldeke
sjpèn (Q020p Sittard),
spinnenkop:
Additie bij vraag 4: sjp?nnekop heet n brutaal meisje
sjpènnekop (Q020p Sittard),
Veldeke
sjpènnekop (Q020p Sittard)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND], [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)], [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33588 |
spinazie |
spinaai:
sjpenaaj (Q020p Sittard),
spinaat:
sjpinaat (Q020p Sittard)
|
spinazie
I-7
|
20121 |
spinnen |
snorren:
ideosyncr.
sjnòrre (Q020p Sittard),
spinnen:
sjpeenne (Q020p Sittard),
špenǝ (Q020p Sittard),
špęnǝ (Q020p Sittard)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
liefhebber:
leifhöbber (Q020p Sittard),
spinnengeweef:
sjpènnegewaef (Q020p Sittard),
sjpénnegewaef (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
špɛnəgəwɛ.f (Q020p Sittard),
eigen spellingsysteem
spénnegewaef (Q020p Sittard),
Veldeke
sjpènnegewaef (Q020p Sittard),
spinnenkop:
Veldeke
sjpènnekop (Q020p Sittard),
spinnenweb:
sjpénnewëb (Q020p Sittard),
idiosyncr.
spenne web (Q020p Sittard),
vrijer:
idiosyncr.
eine vriëer (Q020p Sittard),
idiosyncr. Additie bij vraag 5a: tegen een web zeggen wij vrijer
vreier (Q020p Sittard)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] || web [N 26 (1964)]
III-4-2
|