34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspǭrǝ (Q020p Sittard),
hānǝšpǭrǝ (Q020p Sittard),
nagels:
nē̜gǝl (Q020p Sittard),
sporen:
spǭrǝ (Q020p Sittard)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
24493 |
sporkehout |
vuilboom:
frangula alnus
voelboum (Q020p Sittard)
|
vuilboom
III-4-3
|
19707 |
sport van een stoel |
sproot:
laddersport
sjpraot (Q020p Sittard)
|
stoelspaak
III-2-1
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hondskooi:
hōndsjkooj (Q020p Sittard),
kachelpijp:
kachelpiep (Q020p Sittard),
stovenpijp:
sjtouvepiep (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19359 |
spotten |
spotten:
sjpotte (Q020p Sittard),
spotten (Q020p Sittard)
|
spotten [SGV (1914)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24248 |
spotvogel |
grapjas:
grapjas (Q020p Sittard),
slatevogel:
sjlaatevoghel (Q020p Sittard),
ook fig. "slimmerik, grapjas
sjlaatevoogel (Q020p Sittard)
|
spotvogel || spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
30257 |
spouwlat |
dwarslat:
dwē̜šlat (Q020p Sittard)
|
Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.]
II-9
|
30097 |
spouwmuur |
spouwmuur:
špǫw[muur] (Q020p Sittard)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sjpreef (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
spreeuw [SGV (1914)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (Q020p Sittard),
spreken:
schpraeke (Q020p Sittard),
sjprêke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|