e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struma struma: sjtruma (Sittard) Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
stucadoor pleistenaar: plēstǝnē̜r (Sittard), pleisteraar: plē.stǝrē̜.r (Sittard), stucadoor: štøkadōr (Sittard) Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.] II-9
stuifmeel, stofmeel molenstof: [molen]štø̜̜f (Sittard) Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.] II-3
stuifsneeuw fijne sneeuw: feine snee (Sittard), fiene schneej (Sittard), riezesneeuw: rieze-sjnee (Sittard), stofsneeuw: staof-sjnee (Sittard), stuifsneeuw: sjtuuf sjnee (Sittard), sjtuufschnee (Sittard), sjtuufsjnee (Sittard) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzand stuifzand: sjtuufzandj (Sittard), sjtūūfzànjt (Sittard) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuiken in een kuiltje stuiken: maisje sjtùke in ein kuulke (Sittard), klitsen: (huuf) klitsje (Sittard), kuiltjescharren: kuulke sjarre (Sittard), kuulkusjarre (Sittard), kuulkesjarre, /  kuulkesjarre (Sittard), vgl. pag. 203: Spel met knikkers of hazelnoten.  kuulke sjarre (Sittard), Zie: kénjersjpeelkes.  kuulkesjarre (Sittard), kuiltjeschieten: kuulke sjeite=knikkeren  kuulke sjeite (Sittard), Zie: kénjersjpeelkes.  kuulkesjeite (Sittard), kuiltjestollen: kuulke sjtólle (Sittard), kuiltjestuiken: #NAME?  ky(3)̄lkə sjtøͅkə (Sittard), met de hiel wordt een gat gemaakt in de grond en dit met knikkers of centen gevuld. Wat eruit rolt is voor de winnaar.  kuulke stoeke (Sittard), stuiken: Een jongen krijgt van een anderen een aantal knikkers, hij zelf voegt er evenveel bij. met een schok werpt hij deze in een kuiltje. Kom [sic] er een even aantal knikkers buiten het kuiltje terecht, dan heeft hij verloren, en moet alle knikkers aan den anderen jongen afgeven. Is het aantal oneven (ómp) dan zijn ze allen voor hem.  kuulkesjtókke (Sittard), vgl. pag. 203: Stuiken, spel met knikkers.  kuulke sjtókke (Sittard), kuulke sjtókke veur asseneut (Sittard), Zie: kénjersjpeelkes en zoochsjlaon.  kuulkesjtókke (Sittard) / [SND (2006)] || [Kuiltje scharren]. || [Kuiltje stuiken]. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Spel met knikkers of hazelnoten. || Spel met knikkers. || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)] || Stuiken, spel met knikkers. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] || z. toel. III-3-2
stuipen stuipen: sjtuupe kriege (Sittard, ... ) stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2
stuiptrekking stuipen: štypǝ (Sittard) Het onwillekeurig samentrekken der spieren dat optreedt nadat het dier is geschoten en gestoken. [N 28, 16] II-1
stuitbeen sluitbeen: t sjloetbein (Sittard), sluitstuk: sjloetsjtök (Sittard), staartje: sjtaertje (Sittard) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof mouwen: ⁄t mouwt (Sittard), stuiven: sjtei:və (Sittard), stuffe (Sittard), ⁄t begint te sjtuuve (Sittard), ⁄t sjtuuf (Sittard), ⁄t stuuft (Sittard) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stof opjagen, stuiven || stuiven [SGV (1914)] III-4-4