20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sókkernónk (Q020p Sittard)
|
suikeroom
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
sókkertant (Q020p Sittard)
|
suikertante
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
ruisen:
roesje (Q020p Sittard),
suizen:
soeze (Q020p Sittard),
t soesde in mien ore (Q020p Sittard),
B.v. mien ore soesde mich.
soeze (Q020p Sittard),
tuiten:
toete (Q020p Sittard)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
aan de sukkel zijn:
aan de sukkel (Q020p Sittard)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33325 |
t-vormige hoeve |
werkhuis:
werkhus (Q020p Sittard)
|
Stal en schuren liggen achter elkaar; het woongedeelte staat hier dwars op en steekt aan beide zijden uit. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de T-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen, die aan het begin van het lemma bijeen staan, wordt verwezen naar het lemma "boederij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 4. [N 4A, 2b; monogr.]
I-6
|
20704 |
taaie pannenkoek |
lap leer:
laplaer (Q020p Sittard)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22574 |
taaien; scholletjespringen |
scholletje springen:
sjölke sjprénge (Q020p Sittard),
scholletje varen:
sjölke vaare (Q020p Sittard),
sjölke vare (Q020p Sittard),
vgl. pag. 384: Scholletjespringen, -trappen.
sjölke vaare (Q020p Sittard)
|
[Scholletjespringen, -trappen]. || Scholletjespingen, -trappen. || Scholtrappen.
III-3-2
|
21826 |
taal |
taal:
taal (Q020p Sittard)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20745 |
taart |
taart:
taart (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
Dim. taertje
taart (Q020p Sittard)
|
taart [SGV (1914)] || Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26428 |
taats van het staakijzer |
spil:
špel (Q020p Sittard)
|
Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24]
II-3
|