e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitgieten schenken: sjenke (Sittard) een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)] III-4-4
uitglijden uitlitsen: oetlitsje (Sittard, ... ) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithalen van de doorslagsteken uittrekken: ūttrękǝ (Sittard) Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b] II-7
uithoren met de leugens achter de waarheid komen: mit de leuges achter de waarheid komme (Sittard), uitvissen: oetvösje (Sittard) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitkruiers uitschurgers: ūtšø̜rǝgǝš (Sittard) Arbeiders die de gebakken stenen uit de steenoven naar het tasveld brachten. De in dit lemma opgenomen termen zijn zowel voor de veldoven als voor de ringoven van toepassing. [N 98, 126; N 98, 155; monogr.] II-8
uitleggen uitleggen: oetlegge (Sittard) duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] III-3-1
uitlopers van kuilaardappelen lange scheuten: laŋ šø̄t (Sittard) In een enkel geval wijkt de benaming voor uitlopers van aardappelen die in de kuil of kelder liggen opgeslagen af van de opgaven voor aardappelscheut in het algemeen, die in het lemma Scheut zijn behandeld. Hier staan alleen de van Scheut afwijkende opgaven bijeen. [N M, 17a; monogr.] I-5
uitmaken wie mag beginnen uittellen: Oettëlle, wae t eesjten is: aftellen, wie de eerste is.  oettëlle (Sittard), vgl. pag. 275: Uittellen, aftellen.  oettëlle (Sittard) [Uittellen]. || Uittellen, aftellen. III-3-2
uitneembaar frontje befje: befke (Sittard), frontje: fruntje (Sittard), inzetseltje: inzetselke (Sittard) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitnodigen noden: neue (Sittard) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] III-3-1