e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vingerlid kootje: koot (Sittard) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: fikke (Sittard), B.v. blief mit dien fikke daovan.  fikke (Sittard), tien geboden: 10 gebāō (Sittard), B.v. hauwt dien 10 gebode get thoes.  10 gebode (Sittard), zoekvinger: zoekvinger (Sittard) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekvink: boukvenk (Sittard), (boek)vink  boukvenk (Sittard), boekvink  bou:kfèngk (Sittard), fringilla coelebs, ook wel pinkert. Zie ook aantekening over het vinken vangen, "boukfenke"o.c.  boukfénk (Sittard), men onderscheidt: takkeling (vink jonger dan een jaar), pen (zelf grootgebrachte vogel) en vraeme (elders gevangen vink  boukvènk (Sittard), kwakerd: bosvink; op grond van BS 256 ondergebracht bij de "gewone vink  kwaakert (Sittard), pinkerd: pinkert (Sittard), takkeling: takkling (Sittard), vink: vénk (Sittard) takkeling, jonge vink || vink || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
violier flier: idiosyncr.  vlier (Sittard), violier: idiosyncr.  vlier (Sittard) [N 92 (1982)]Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [N 92 (1982)] I-7, III-2-1
viool schromp: NB sjrumpe: krassen, schrompen.  sjrump (Sittard), NB sjrumpe: vioolspelen; krassen.  sjrump (Sittard), tromp: trump (Sittard), viool: fiool (Sittard), viool (Sittard), NB pag. 99: fijoolis, violist.  fejool (Sittard) 2. Viool (muziekinstrument). || Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || Viool. III-3-2
viooltje maarts viooltje: meerts fijeulke (Sittard), pense (fr.): viola tricolor, fr. pensée  pansees (Sittard), pensèe: Fr. pensée Viola tricolor  pansees (Sittard), viool: fiool (Sittard), viooltje: fajeulke (Sittard) driekleurig viooltje I-7, III-2-1
vis, algemeen vis: vösj (Sittard, ... ), vösje (Sittard), Dat is boter aan eine voele vösj gesjmeerd"(boter aan de galg...)  vösj (Sittard) vis || visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] || vissen III-4-2
visaas snoekenvisje: sjnoukevösjke (Sittard), voer: vouer (Sittard) aas [SGV (1914)] || aasvisje voor de snoekvangst III-4-2
vishengel visgaard: vösjgaert (Sittard), visgarde: vösjgaert (Sittard, ... ), vøͅsjgɛ̄rt (Sittard) hengelroede || Hengelroede. || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2, III-4-2
viskorf aalskorf: eelskörf (Sittard), viskorf: vösjkörf (Sittard, ... ) aalkorf || beun (vischkast) [SGV (1914)] III-3-2, III-4-2