e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloeken vloeken: vlauke (Sittard), vlouke (Sittard) godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [SGV (1914)] III-3-1
vloerplanken vloerpanken: vlūrplɛŋk (Sittard) De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.] II-9
vloertegel plavuis: plavy(3)̄s (Sittard) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1
vlug lopen jatsen: jatse (Sittard), niet bij te houden zijn: dae is neit bie te haute (Sittard), vlot lopen: vlot loupe (Sittard) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2
vlugger allez: alęi̯ (Sittard) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vod fommel: foemel (Sittard), lommel: lómmel (Sittard), lùmmel (Sittard), lùmmele (Sittard), tondel: WNT: tondel, 5) vod, prul. Van Dale: tondel, 4. <gew.> vod, prul  tónjtel (Sittard), vod: vod (Sittard), voddel: foddel (Sittard) tondel, lap, vod || versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vod, lor || vod, lor, prul || vod; minderwaardig stof || vodden [SGV (1914)] III-1-3
voddenkoopman lommelenkramer: lummelekremer (Sittard) voddenkoopman [SGV (1914)] III-3-1
voederbak voor de kippen voederbak: vǫu̯ǝrbak (Sittard), vreetbak: vrē̜ ̞.t˱bak (Sittard) De vaak gootvormige bak in het kippenhok waar men het kippenvoer indoet. [A 48, 16d] I-6
voederbieten karoten: karōtǝ (Sittard), kroten: krōtǝ (Sittard), voederkaroten: vǫu̯ǝrkarōtǝ (Sittard), voerkroten: vōrkrōtǝ (Sittard) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voederen voeren: vou̯rǝ (Sittard) Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.] I-11