19967 |
waterketel |
brouwketel:
brukę̄tǝl (Q020p Sittard)
|
De ketel waaruit het water voor het beslag wordt gehaald. Uit de woordtypen "warmwaterketel" (L 250, L 325, Q 95), "warmwaterbak" (L 362, P 120) en "warmwaterkuip" (Q 32) blijkt dat het beslagwater reeds op een bepaalde temperatuur is gebracht. In Q 99 is de waterketel van ijzer vervaardigd. [N 35, 27]
II-2
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
moor (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
zoo sjwart wie ?ne moor
moor (Q020p Sittard),
waterketel:
waterkaetel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
zodat hij door het wegnemen van een paar \"ring\"van de \"potsjtouf\"(Z.d) of van de \"kwizzenjaer\"(Z.d) in direkt kontakt met de vuurgloed in de kachel wordt gebracht, naast de \"moor\"(Z.d.) het enige middel om steeds warm water te hebben
waaterkaetel (Q020p Sittard)
|
bolvormige waterketel, die boven het haardvuur hing || ketel met tuit en stulprand || waterketel || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24632 |
waterloot |
waterloot:
waaterlaot (Q020p Sittard),
waterscheut:
waatersjeut (Q020p Sittard),
ideosyncr.
waatersjeut (Q020p Sittard),
watersjeut (Q020p Sittard)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)] || waterloot
III-4-3
|
26809 |
waterlossing |
grub:
grø̜b (Q020p Sittard),
slak:
šlak (Q020p Sittard),
slakje:
šlɛkskǝ (Q020p Sittard)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
24641 |
watermunt |
wilde munt:
idiosyncr.
wilde munt (Q020p Sittard)
|
Watermunt (mentha aquatica 25 tot 90 cm groot. De plant is behaard; de stengels met bloemen aan de top; de bladeren zijn eivormig, ze zijn gesteeld, de bladrand is gezaagd of gekarteld; de bloemen staan in dichte kransen en zijn roodlila van kleur; de k [N 92 (1982)]
III-4-3
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (Q020p Sittard),
zuiver horizontaal:
zȳvǝr horizǫntāl (Q020p Sittard)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
pokken:
de pókke (Q020p Sittard)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (Q020p Sittard),
pøͅt (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
[N 12 (1961)] [RND 08] [SGV (1914)] [Willems (1885)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wātǝrlǭx (Q020p Sittard),
waterring:
wātǝrreŋk (Q020p Sittard)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
snep:
sjnep (Q020p Sittard),
watersnep:
waatersjnep (Q020p Sittard)
|
watersnip || watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|