24537 |
dennenwortel |
dennenwortel:
dennəwortəl (Q020p Sittard),
stol:
ideosyncr.
stol (Q020p Sittard),
stronk:
ideosyncr.
sjtronk (Q020p Sittard),
stronk (Q020p Sittard)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32957 |
derde hooioogst |
tweede groe(n)maad:
tweede groe(n)maad (Q020p Sittard)
|
Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d]
I-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
deisəmə (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
heffen:
öffe (Q020p Sittard)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
deugeneet (Q020p Sittard),
deugeneit (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
ook materiaal znd 23,4
deugeneit (Q020p Sittard),
hoerenjong:
haore-jaok (Q020p Sittard),
nutterd:
nöttert (Q020p Sittard),
sakker:
sakker (Q020p Sittard),
saro:
mar.: salaud (fr.) ??
saaroo (Q020p Sittard),
schind-aas:
sjinnaos (Q020p Sittard)
|
deugniet [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || deugniet, vlegel || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
dumpel:
dumpel (Q020p Sittard),
fuik:
foek (Q020p Sittard)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || deuk in gleufhoed
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (Q020p Sittard)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
19862 |
deurknop |
klink:
klink (Q020p Sittard)
|
kruk van het deurslot
III-2-1
|
19372 |
deurknop, deurklink |
deurknop:
krök (Q020p Sittard),
deurkruk:
deurkrök (Q020p Sittard),
klink:
Luch de klink: maak dat je wegkomt
klink (Q020p Sittard)
|
deurklink || Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
deurkruk:
dø̄rkrø̜k (Q020p Sittard),
klink:
kleŋk (Q020p Sittard),
kruk:
krø̜k (Q020p Sittard)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
deurwaarder (Q020p Sittard)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|