20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doot (Q020p Sittard)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doet (Q020p Sittard),
dood (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
dóót (Q020p Sittard),
gepeerd:
gepirt (Q020p Sittard),
mol (barg.):
vgl. "mollen"= doden (barg.)
mol (Q020p Sittard),
peiger:
Jiddisj
peiger (Q020p Sittard),
pierewaaien:
hae is pierewaaje (Q020p Sittard),
rips:
cf. RIP
ripsj (Q020p Sittard)
|
dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood (bn) || dood (bn.?) || dood (bv.) || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] || hij is dood
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
doot (Q020p Sittard)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
dood (Q020p Sittard),
einde:
het einde (Q020p Sittard)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || dood (zn.)
III-2-2
|
20433 |
doodgraver |
doodgraver:
dootgraever (Q020p Sittard)
|
doodgraver
III-2-2
|
21154 |
doodlopende weg |
zakweg:
zakweg (Q020p Sittard)
|
een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
dootskis (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
zerk:
zerk (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
doodkist, lijkkist || Doodskist. || zerk doodkist
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
doodshumme (Q020p Sittard),
dootshumme (Q020p Sittard),
Wit lang kleed.
doodshumme (Q020p Sittard),
doodskleder:
doodskleijer (Q020p Sittard),
doodskleed:
doodskleid (Q020p Sittard),
wit doodskleid (Q020p Sittard)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed/doodsmantel || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
dodenklok:
dôdeklok (Q020p Sittard)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17787 |
doof |
doof:
douf (Q020p Sittard),
hae is zoo douf es ne pot (Q020p Sittard)
|
doof [SGV (1914)] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|